Grote brokken asfalt. Rondrijdende tanks. Bulldozers. De toegangswegen tot Nur Shams, een Palestijns vluchtelingenkamp op de bezette Westelijke Jordaanoever, zijn volledig verwoest en worden bewaakt door het Israëlische leger. In de aangrenzende stad Tulkarm is het uitgestorven. Bijna niemand waagt zich buiten, de meeste winkels zijn gesloten.
Deze week voerde het Israëlische leger grote aanvallen uit op Palestijnse vluchtelingenkampen op de Westelijke Jordaanoever. In een kleine moskee bij Tulkarm hebben Palestijnen die aan de belegering zijn ontkomen, hun toevlucht gezocht. Ze vertellen dat de elektriciteit en het water volledig zijn afgesloten in Nur Shams. Door onder meer bulldozers zijn er grote verwoestingen aangericht, van straten, huizen en rioolbuizen. Er vliegen drones over het kamp, die ook vanaf een afstand hoorbaar zijn.
Binnen in de moskee staan de nog zichtbaar aangedane broers Mahmoud (34), Muhammad (38) en Suhayb (31) Qara’awi. Het leger brak in in het huis waar de hele familie woont, inclusief de broers met hun vrouwen en kinderen. Eerst cirkelden er drones boven het huis, toen volgde er een explosie. Ze kregen te horen dat ze moesten vertrekken, of het huis zou verder worden afgebroken.
Eenmaal buiten werden de broers geblinddoekt en geboeid en meegenomen naar een militair kamp, waar ze tot laat in de avond werden vastgehouden. De broers vertellen dat ze werden getreiterd. Soldaten tikten naast hun hoofden met flesjes op de grond en laadden op nauwe gehoorsafstand hun wapens.
Op hun polsen zijn de afdrukken van de boeien nog te zien. Ze werden ondervraagd: wat ze van de gewapende brigades vinden die in het kamp actief zijn, en van de aanvallen door Hamas op 7 oktober. Na de ondervraging werd een van de broers aangeboden om samen te werken met het leger.
Collectieve bestraffing
Muhammad spreekt van een „collectieve bestraffing” van de inwoners van het kamp. Volgens de broers is hun buurt zwaar vernield. Van buren hoorden ze dat hun huis inmiddels als Israëlische militaire basis wordt gebruikt. „Wij hebben niks te maken met de kata’ib”, de milities in het kamp, benadrukt Mahmoud, die als docent werkt. Zijn broers werken in de bouw. Het leven in het kamp is loodzwaar door de herhaaldelijke invallen. „Het is hier Gaza in het klein”, zegt Mahmoud.
Al lang voor 7 oktober was het geweld op de Westoever geëscaleerd door herhaaldelijke invallen van het Israëlische leger in Palestijnse steden en vluchtelingenkampen, kolonistengeweld en verdere annexatie van Palestijns land.
Lees ookIsraël begint grote militaire operatie tegen verzetshaarden op Westelijke JordaanoeverSinds oktober is dit geweld alleen maar toegenomen. Sindsdien zijn er op de Westoever volgens de lokale gezondheidsautoriteiten zeker 660 Palestijnen gedood en ruim 5.000 gewonden gevallen. Duizenden mensen zijn opgepakt, vaak zonder aanklacht of proces. De invallen in de kampen deze week zijn de meest intensieve sinds de periode van de Tweede Intifada, zo’n twintig jaar geleden, toen er een grote gewapende opstand plaatsvond tegen de Israëlische bezetting.
In het kamp Nur Shams, dat dateert uit 1952, wonen de afstammelingen van Palestijnse vluchtelingen uit de regio van Haifa, die bij de stichting van Israël in 1948 waren gevlucht of verdreven. Op een vijfde vierkante kilometer wonen circa 13.000 mensen,aldus de VN. De werkloosheid en armoede zijn hoog, er is een gebrekkige infrastructuur en inwoners hebben zeer beperkte bewegingsvrijheid door de bezetting.
Gewapende verzetsgroepen
In Nur Shams zijn net als in de kampen bij Jenin en Nablus gewapende verzetsgroepen actief, veelal bestaand uit jonge mannen. Israël noemt de invallen in de kampen een strijd tegen „terrorisme”. Deze ochtend heeft het Israëlische leger vijf militante strijders gedood, waaronder de leider van het Tulkarm Bataljon, Mohammed Jaber (26), die de bijnaam Abu Shujaa droeg. Normaal volgt volgens islamitisch gebruik binnen een dag de begrafenis, maar de lichamen worden vastgehouden door het leger.
In de moskee zit op de grond van de gebedsruimte voor vrouwen Amina (37) met haar vier kinderen van tussen de zestien en nul jaar. „Mijn man wordt gezocht en omdat ik bang ben dat ook mijn kinderen gevaar lopen, zijn we hier naartoe gevlucht.” Haar man is aangesloten bij Saraya al-Quds, een militante groep verbonden aan Islamitische Jihad. Waar hij is, en of hij nog leeft, zegt ze niet te weten.
Een andere dode in Nur Shams betrof een man van in de zestig met „mentale problemen”, vertellen lokale hulpverleners. Zijn lichaam ligt nog in een huis in het kamp, maar hulpdiensten kunnen hem niet bereiken doordat ze moeten wachten op toestemming van het leger.
Boven Nur Shams wervelen rookpluimen. Er zijn tien huizen in brand gestoken, vertellen twee Palestijnse ambulancemedewerkers, die voor de vernielde asfaltweg staan te wachten tot zij toestemming krijgen van het Israëlische leger om door te mogen. „In de woningen naast de brandende huizen verblijven nog mensen die er niet uit durven”, vertelt een van de drie brandweermannen, die zelf uit het kamp komt en anoniem wil blijven. In een van de brandende huizen liggen bovendien gasflessen opgeslagen.
Sluiproutes
Naast de brandweerauto staat een ambulance van de Palestijnse Rode Halve Maan. Beide moeten toegang tot het kamp coördineren met het Israëlische leger. De ambulance wacht daar al een dag op. Via sluiproutes hebben ze toch wat mensen kunnen ophalen. Naast diverse gewonden zijn er ook tientallen medische gevallen die vastzitten in het kamp, zoals zwangere vrouwen, die naar een van de twee ziekenhuizen in Tulkarm gebracht moeten worden, vertelt een ambulancemedewerker.
Bij de moskee komt opnieuw een busje van de Palestijnse Rode Halve Maan aanrijden. „Normaal richten we ons met name op eerste hulp”, vertelt directrice van de Palestijnse Rode Halve Maan in Tulkarm, Manal al-Hafi (48). „Nu verlenen we noodgedwongen aanvullende diensten: we halen ontheemden op die het kamp zijn ontvlucht en regelen onderdak en eten voor hen in Tulkarm.”
Uit het busje stapt een groepje van vier mannen. Zij zijn ’s ochtends opgepakt in het kamp en uren vastgehouden op een Israëlische militaire basis in de buurt. Mohammed (42), die in de bouw werkt, vertelt dat ze urenlang met hun handen voor zich gebonden, op hun knieën op de grond moesten zitten, met hun hoofd voorovergebogen naar de grond. Een andere man, die anoniem wil blijven, zegt dat er voor hen op de grond vier lichamen in lijkzakken lagen, hij vermoedt van gedode strijders.
Uren later werden ze vrijgelaten, en moesten ze vanaf de basis in de richting van Tulkarm lopen terwijl ze door soldaten en een sluipschutter in de gaten werden gehouden. Hun telefoons zijn afgepakt. Buurtbewoners die hen zagen lopen belden de Palestijnse Rode Halve Maan.
Een versie vandit artikelverscheen ook inde krantvan 31 augustus 2024.